De kat van de buren heeft een muis gevangen. Ze paradeert door onze tuin en gaat dan in het gras liggen, de muis nog in haar bek. ‘Zielig!’ roept Bregje, de benjamin van ons studentenhuis. ‘Zo is de natuur,’ zegt Stijn wijs. De kat laat de muis los, maar zodra deze de grond raakt probeert hij ervandoor te gaan. ‘Hij leeft nog!’ gilt Bregje. Maar na twee zielige, rare sprongetjes blijft de muis stil liggen. De kat slentert erachteraan en zet verveeld haar klauw op het kleine muizenlijfje. De muis worstelt zich los maar komt niet ver voordat de kat hem weer te pakken heeft. ‘Oh ja,’ zegt Laurens. ‘Katten maken hun prooi niet meteen dood. Ze spelen er eerst nog mee. We kunnen hem beter zelf doodmaken.’
Voor ik er erg in heb heeft hij een stuk hout in zijn handen. Stijn wordt kwaad. ‘Je gaat toch niet die muis doodmaken, je moet de natuur gewoon haar ding laten doen.’ Laurens aarzelt. De kat speelt verder, maar ik zie nergens bloed. ‘Misschien is de muis helemaal niet zo gewond?’ opper ik. We verjagen de kat en gaan in een kringetje om de muis heen staan. Die ligt stil met grote zwarte ogen in het gras. Het enige dat beweegt is zijn buikje dat snel en diep op en neergaat. Geen bloed, geen gebroken pootjes. Misschien is hij alleen maar geschrokken?
Met een takje probeer ik de muis op te tillen en op onze picknicktafel te leggen. Nadat ik hem per ongeluk laat vallen pak ik hem maar voorzichtig tussen duim en wijsvinger en til hem op. ‘Ah, ziektes!’ roept Laurens, het stuk hout nog in zijn vuist geklemd. ‘Zometeen goed je handen wassen!’ De muis ligt nu op tafel in de zon, klein en nog steeds zwaar ademend. De kat springt op het bankje en probeert de muis terug te pakken. Ik pak de kat in haar nekvel en gooi haar met een boogje van de tafel af. ‘Oh!’ piept Bregje. Zo is de natuur, denk ik.
Samen inspecteren we de muis. Hij beweegt niet, hij ademt alleen nog. ‘Hij is stervende,’ zegt Laurens plechtig, ‘We zullen hem verdrinken.’ Ik vrees dat er niks anders op zit, en aai de muis voorzichtig over zijn rug. Als Laurens terugkomt met een bak water ademt de muis niet meer. Voor de zekerheid leggen we hem nog in het water, waar hij stilletjes en met open bek in drijft.
‘Ik wil later ook een kat,’ zegt Bregje. Laurens schudt zijn hoofd. ‘Je bent ziek.’ ‘Kijk nou hoe fijn hij naast me zit!’ De kat ligt inderdaad fijn naast haar, loom uitgestrekt in de zon. Ik ga naar binnen en was de natuur van mijn handen.